Woord: aanstijven
aanstijven , aanstijveren , (anstaivǝrǝ) , (zwak werkwoord, intransitief)
, Aanstijven, stijver worden; van slappe en vloeibare dingen. || De rijst is erge slap, maar ze zel onder ’et bekoelen wel wat anstijveren. – Zie stijveren. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
aanstijven , anstiewn , werkwoord, sterk
, opdrogen van de veenpap voor turfmaken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
aanstijven , anstieven , sterk werkwoord, onovergankelijk
, (Midden-Drenthe) = stijf worden Het zwien stieft al mooi an (And) z. ook opstieven Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |