Woord: aanuieren
aanuieren , anuren
, zie: uren. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aanuieren , annuren , zwak werkwoord, onovergankelijk
, zwellen van de uier tegen het kalven Kou begunt al mooi te uren, ze mout nog wat meer anuren (Eel) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanuieren , aònuieren
, meer worden. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
aanuieren , ònèùre , werkwoord
, zwaar worden, betrekken, gezegd van de lucht (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
aanuieren , ònèùre , zwak werkwoord
, ònèùre - eurde aon - ongeèùrd , WBD (van een koe) een zwellende uier krijgen in de draagtijd; ook 'èùre' of 'öjere' genoemd; - geen vocaalkrimping; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. intr. aanuieren, een mooie volle uier beginnen te krijgen: Ze (de koe) ört schoon aan. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |