Woord: aanvoeren
aanvoeren , anvuren , anvouern, anvuiern
, aanvoeren, met wagens. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aanvoeren , anvuren
, (Grijpskerk) = een stoot geven, aanstooten; Jan vuurt mie an, meester! Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aanvoeren , aavuire
, vuirde aan, haet of is aagevuirt , aanvoeren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aanvoeren , [meer voer geven] , anvoeren
, wat meer voer geven. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
aanvoeren , [vermelden, bevel voeren] , anvoeren
, aanvoeren. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
aanvoeren , anveuren , anvoeren
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook anvoeren (Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniën) = aanvoeren Dat spul wuur met wagens anveurd (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanvoeren , anvoren , zwak werkwoord, overgankelijk
, goed voeren, vetmesten Dat zwien wiw niet weer bij de bèer hebben, dat wiw anvoren (Sle), Anvoren is as ien biest wat extra voer hebben mut (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanvoeren , anvoeren , werkwoord
, 1. aanvoeren 2. mesten van kalveren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanvoeren , aonveure , werkwoord
, eurde aon, aongeveurd , aanvoeren , VB: V'r hebbe dit jaor vëul Lizzjepoûngs aongeveurd (naar de fruitveiling) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
aanvoeren , aanveure , werkwoord
, veurtj aân, veurdje aân, aangeveurdj , aanvoeren Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |