Woord: aanwerken
aanwerken , aawirke
, wirkde aan, haet of is aagewirk , met grond verstevigen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aanwerken , anwerken
, werken an, an ewerkt , werken tot het punt waar men uit wil komen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
aanwerken , anwarken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, 1. flink doorwerken Non moej fiks anwarken, dan kriej het genog daon vandage (Zwe) 2. afwerken De hoeken wuurden eerder met de hak anwarkt (Sti), Um vief uur bin wij hen hoes gaon, want wij wazzen al anwaarkt (Eex), Mij dunkt, dei lui hept het gat vol schuld, dei bint heilmaol anwaarkt hebben niets meer (Vri) 3. tegemoet komen (Zuidoost-Drenthe) Jonges, ie moet op mekaar anwarken tot één prijs komen (Sle), Zie warkt op mekaar an naar elkaar toe (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanwerken , anwarken , werkwoord
, 1. opschieten met het werken 2. zodanig vlot en goed werken dat men de achterstand wegwerkt 3. groter doen worden van honingraten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanwerken , [beginnen met het werk ] , aanwirke
, 1. een begin maken met het werk 2. doorwerken Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |