Woord: ach
ach , ach , uitroep
, Ach, wat zal ik zeggen. Kanst wal geliek hebben (Bov), Ach wat, schiet umhoge, krieg ie een daalder de voete (Geb) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ach , ae , tussenwerpsel
, ach, och Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ach , ao , tussenwerpsel
, oh, ach, och Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ach , och gèij
, ach jij. Uitroep van geringschatting. , Och gèij, ge wit zeejker nie beejter! Ach jij, je weet zeker niet beter! Ik neem je niet serieus. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |