Woord: achten
achten , geagt
, In de Ordonnatie van de Brouweren in der stad Breda, leest men: “Item ’t voorgen. getouwe van vier en twintig volle vaten sal houden achttien stucken over de vloten gevult, die geagt syn voor XX 37 duijm stucke om daar af te leveren de xxiiij volle vaten.” Even als men eertijds, in sommige beteekenissen, achten en echten schreef, zoo schijnt hier geacht geecht te beteekenen; tegenwoordig zouden wij zeggen geëikt. Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda. |
achten , achn , werkwoord, zwak
, achten, blijk van achting geven Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
achten , achte
, achde, haet of is geach , achten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
achten , achten , aachten
, Ook aachten (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) = 1. achting hebben Doemie wör op zien naaie stee niet slim acht (Row), De aolden mot je achten (Eco) 2. iemand inschatten Wij achten hum niet zo hoog (Gro), Hij acht zich daor te goed veur (Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achten , achten , aachten, aachte , werkwoord
, achten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |