Woord: achterhoofd
achterhoofd , achterheufd
, achterhoofd. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
achterhoofd , achterheufd , het
, achterhoofd Hij is niet op zien achterheufd vallen (Bei), Ik zal het in mien achterheufd bewaren ik zal het onthouden (Dwij), Die hef wel wat in zien aachterheufd hij weet heel wat (And) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achterhoofd , achtereufd
, achterhoofd Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
achterhoofd , [achterkant van het hoofd] , achtereufd , (zelfstandig naamwoord)
, achterhoofd. Uitdr.: IJ is niet op zien achtereufd evallen ‘hij is niet dom’. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |