Woord: achterplank
achterplank , achterplaank, achterplaanke
, (ouderwets), brede plank om de wipkarbak af te sluiten Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
achterplank , achterplaanke , de
, (Zuidoost-Drents veengebied) = achterplank van boerenwagen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achterplank , aachterplaankien , zelfstandig naamwoord
, et; achterste aendelbod Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |