Woord: achterstallig
achterstallig , achterstallêge schulden
, gelden die men te vorderen heeft, oude schulden; ’k heb nog veur doezend gulden achterstallêge schulden in ’t bouk. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
achterstallig , achterstallig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, achterstallig Hie is achterstallig met de huur (Oos), Der stiet nog wat achterstallig van veur drie jaor (N:Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |