Woord: achteruitleggen
achteruitleggen , achteroetleggen , sterk werkwoord, overgankelijk
, sparen Hie hef wat achteroetlegd veur de kinder (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achteruitleggen , [sparen] , achteruutleggen , (werkwoord)
, sparen. Zie ook: spören. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |