Woord: achting
achting , achting , achten, aachting
, Ook achten (Veenkoloniën), aachting (Zuidwest Drenthe, noord) = achting, respect Wij hebt een grote aachting veur dat mense (Wap), Dat bint meinsen, die wel in achting staot (Zdw), De neie dommie haar wel achting bij het volk (Gas), Hij daalde in achting (Ruw), Hai is slim in mien achten stegen (Twe), Die hadden ze ook niet veul in achting (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
achting , achtige
, (Gunninks woordenlijst van 1908) achting Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
achting , achtege
, achting. Achtege veur oe meerdern, dat leert z’oe in diens wel. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
achting , aachting , zelfstandig naamwoord
, achting Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |