Woord: afbenzelen
afbenzelen , ofbèenzeln , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. afmatten (Zuidoost-Drenthe) Ik heb mij ofbèenzeld, ik zin mu (Sle) 2. afwerken (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Dat heb we rap even ofbèenzeld (Bal) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |