Woord: afblaffen
afblaffen , afblaffe
, afsnauwen Ik laot me nie afblaffe; ’k zie ouwen hond nie! Ik laat me niet afsnauwen; ik ben je hond niet! Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
afblaffen , ofblaffen , zwak werkwoord, overgankelijk
, afblaffen Hij blafte die arme jonge zo of, hij weur der stille van (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |