Woord: afgunstig
afgunstig , [jaloers, ijverzuchtig] , afguestig , ofguestig
, afgunstig. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
afgunstig , [jaloers] , avengünst , (bijvoeglijk naamwoord)
, [weinig gebruikelijk] afgunstig. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
afgunstig , avengünstig , (bijvoeglijk naamwoord)
, afgunstig. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
afgunstig , abbegünstig , (bijvoeglijk naamwoord)
, afgunstig. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
afgunstig , [afgunstig] , aovergünstig , (bijvoeglijk naamwoord)
, afgunstig; z. abbegünstig. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
afgunstig , oawrguensteg , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, afgunstig Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
afgunstig , aafgunstich
, aafgunstigger, aafgunstichste , afgunstig. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
afgunstig , ofguunstig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Var. als bij ofguunst = afgunstig Wees toch niet zo ofgunstig, ij kriegt je deeil nog wel (Eex), Ie mut niet zo ofguunstig wèen, een aander giet het ok niet altied veur de wind (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |