Woord: afkluiven
afkluiven , ofknoeven
, afkluiven. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
afkluiven , ofknoem
, knoem of, of eknoefd , afkluiven. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
afkluiven , ofkluven , ofkleuven, ofkloeven , sterk, zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook ofkleuven, ofkloeven (Zuidwest-Drenthe, noord, Noord-Drenthe) = afkluiven Ik hebbe de botten schone of ekleufd (Nije), Ik mag graog dai kibbebillen ofkloeven (Twe), De hond hef dat bot zitten ofkleuven (Pdh), z. ook ofknoeven, ofknagen, ofzuken, ofknabbeln, ofknauwen, ofplongern, ofpluren, ofknoeven Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afkluiven , ofkluven , ofkloeven, ofkluuiven, ofkloven , werkwoord
, afkluiven Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
afkluiven , [kluivend van iets eten] , ofkloeven , (werkwoord)
, afkluiven. De nagels ofkloeven. De botten ofkloeven. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |