Woord: aflegger
aflegger , oflegger
, (ouderwets), graanmaaier met vier wieken die de garven ongebonden aflegt Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
aflegger , oflègger , zelfstandig naamwoord de
, Afzetter, woekeraar (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
aflegger , oflegger , de
, ofleggers , 1. persoon, die de dode in de kist legt Vroouger waren de buren de ofleggers (Bal), Hier hebt ze bij de begrafenisverieniging een leedaanzegger en een oflegger (Dal), De oflegger is waorschouwd (Eco) 2. persoon, die iets aflegt, bijv. bij een persmachine, dorsmachine of maaimachine etc. Dan mus er ok een stuilken extra op de maaimesine veur deie, dei oflegger was (Bco), Dei de törven van de kabel pakte, was de oflegger (Bov), z. ook ofnemer, De oflegger hef heel wat draodties an mekare knupt bij de parswagen (Dwij), De oflegger hef de stropakkies op de nek (Zey) 3. hulpstuk aan een maaimachine, dat achter het mes wordt gezet bij het maaien van koren Wij wilt in de bouw, wij moet de oflegger der anmaken (Sle), Hij zit op de mesien um de oflegger te bedeeinen (Bal), z. ook dreikwarter 4. afdanker, afgedankt kledingstuk (Zuidwest-Drenthe, zuid) Die olde broek is nog een ofleggertien van mien breur (Mep) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aflegger , oflegger , zelfstandig naamwoord
, de 1. degene die een lijk aflegt 2. aflegapparaat 3. persoon die de bossen koren die het aflegapparaat maakt, neerlegt op de grond 4. kunstzwerm die ontstaat door uit een sterk volk drie of vier raten te halen met broedsel en bijen die daar bij zitten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aflegger , oflegger , zelfstandig naamwoord
, ofleggers , ofleggertie , afzetter, oplichter Dien oflegger laetjie altijd te veul betaole Die aflegger laat je altijd te veel betalen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |