Woord: afmelken
afmelken , aafmolkse
, molksde zich aaf, haet zich aafgemolks , zich aafmolkse, zich afbeulen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
afmelken , ofmelken , sterk, zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. droog zetten van een koe Dende moew mor ofmelken, hie möt veur de dood vort (Sle), (deelw., bijv.) Dat is een ofmölken kou (Row) 2. te veel melken, dan wel melk geven, waardoor het beest mager wordt Die koe is een beste melklap, maar hie melkt zuk zo of (Oos), Die koe is schoon ofmelkt (Rol), (fig.) Die lat zich niet bij het hekke ofmelken laat zich niet afschepen (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afmelken , [melken] , aafmèlke
, het laatste restant melken , Ich mót de koe nog aafmèlke. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |