Woord: afneuzen
afneuzen , ofneuzen , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. afzoeken Ik heb alles ofneusd, mar ik kan het niet vinden (Eri) 2. afkijken (Zuidwest-Drenthe) Ze döt net of ze det petroon zöls bedacht hef, mar ze hef ofneusd van heur vriendin (Bro), Wij wil de keunst van het schildern ies ofneuzen (Die) 3. beloeren (Zuidwest-Drenthe, zuid) Ze zit achter de gerdienen de hele straot of te neuzen (Noo) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afneuzen , ofneuzen , werkwoord
, afneuzen, speurend bekijken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |