Woord: afniefelen
afniefelen , ofniifelen
, met mooije praatjes of slinksche grepen afhandig maken. Zie niifelen. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
afniefelen , òfnîfelen , (zwak werkwoord)
, op slinksche wijze afhandig maken. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
afniefelen , [stelen] , òfnîfelen
, Afstelen, afkapen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
afniefelen , [stelen] , òfnîfelen
, Afstelen, afkapen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
afniefelen , ofniefln , werkwoord
, afhandig maken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
afniefelen , ofnieveln
, stiekem iets wegnemen van een ander Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
afniefelen , ofniefelen
, niefelen of, of eniefeld , op een slinkse manier ermee vandoor gaan. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
afniefelen , ofnieveln , ofniffeln , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook ofniffeln (Midden-Drenthe) = aftroggelen, afhandig maken Hij hef oes jonggie een nei messie ofnieveld (Wes), De kinder nievelt mekaor de knikkers of (Gie) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afniefelen , òfniffelen , òfniefelen
, (Kampereiland, Kamperveen) ontfutselen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: òfniefelen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
afniefelen , ofniefeln
, stiekem iets wegnemen. Heb iej oe dat dink weer deur Jan laotn ofniefeln? Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |