Woord: afscheuren
afscheuren , ofscheuren , aofscheuren
, iets mede aan verdienen, veelal op min loffelijke wijze. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
afscheuren , ofscheuren , zwak werkwoord, overgankelijk
, afscheuren Hij hef een bladtien van de klender ofscheurd (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afscheuren , [afscheuren] , aafsjuuere
, afscheuren Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |