Woord: afwijkend
afwijkend , ofwóikend , zelfstandig naamwoord ’t
, Afwijkende produkten, met name bloemkool. | Ik kreeg voor m’n ofwóikend evegoed nag tachtig sent. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
afwijkend , ofwiekend , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, afwijkend Een Duutse fietse was te kennen an het ofwiekend stuur (Mep) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |