Woord: Albert
Albert , Albert , Aldert
, kwalificatief in: mal Albert, ook: mal Aldert, schertsend voor: malle vent. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
Albert , Albaer
, Albert. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
Albert , Albert
, in prins Albert (Kop van Drenthe) = vierwielig rijtuig voor familie- en kerkbezoek. ‘In het midden een kap, die gelijk was aan die van de kapsjees’ (Taa) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
Albert , Appien
, zo wordt iemand die Albert heet vaak genoemd, bijv. in de uitdrukking: Ik bin gekke Appien niet ‘zo gek krijg je me niet’, en in het straatdeuntje: Appien met läppien met leertien veur ’t gat. / As Appien mut piesen wödt ’t leertien zo nat. Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |