Woord: andertijds
andertijds , [voorheen; onlangs, laatst] , sandertie
, voorheen, in vorige dagen of tijden; ook = onlangs, laatst. (tie = tijd, dus letterlijk: op den anderen tijd. Vergel. tieën.) Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
andertijds , aandertieden , sandertie, andertie
, (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook sandertie (dva), andertie (Zuidoost-Drents zandgebied) = in vorige dagen of tijden Aandertieden deden wij dat hiel aans (Emm), Andertie heb ik nog maol met hum proot (Scho) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |