Woord: Antonius
Antonius , Tönnies
, Tonnis, Teunis, mansnaam. Zie ook: holten Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
Antonius , Tönnies
, (in geschrifte: Tonnis) = Teunis, Antonius; ook Oostfriesch en Westfaalsch, waar zelfs de familienaam Tön(n)ies voorkomt: in de Rijnprovincie heeft men het plaatsje “Tönnisstein”, eigenlijk Antoniusstein. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
Antonius , teuntie
, roepnaam: Teuntie. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
Antonius , Anton
, persoonsn., in *Jezus, oeze Heer doe bist / Weist doe, woor oes Anton is / Anton mit zien doene gat / Zat bestrèen op het foezelvat (Nsch, ook bekend in Vtm en Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
Antonius , Toon , Ton, Toean, Tonnie, Tonie, Tuuen, Tuuenke, Nie, Ni , (Toea~n), (Tuue~n)
, Antonius Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |