Woord: appelpent
appelpent , [appelmoes] , appelenpent , (vrouwelijk)
, Appelmoes. Pent is een afl. van lat. panis Fr. pain en bet. oorspr. broodsop, broodpap. Zie N. Wdb. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
appelpent , appelpent , appelenpent , (vrouwelijk)
, Appelmoes. Pent is een afl. van lat. panis, Fr. pain en bet. oorspr. broodsop, broodpap. Zie Ned. Wdb. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
appelpent , appelepent , zelfstandig naamwoord de
, Appelpap of -moes. Zegswijze da’s gien appelepent, dat is geen kleinigheid, geen pretje. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
appelpent , appelepingske , onzijdig
, appelepingskes , rozebottel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
appelpent , appelpente , appelpent, appelpint, appelpinte
, (Zuidwest-Drenthe). Ook appelpent, appelpint, appelpinte (Zuidwest-Drenthe, zuid) = appelmoes Wij hebt vanmiddag lekkere appelpente ehad (Koe), zie ook appelmoes Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
appelpent , appelpint
, (Gunninks woordenlijst van 1908) appelmoes Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |