Woord: appelpit
appelpit , appelpit , de
, appelpit As kinder rijgden wie de appelpitten (Bov) *Appelpittien, appelpittien, waor komt mien vrijertien vandaon? (Hoh); Appelpittien, paerepittien / Waor komp Jan zien vrijer vandaon? / Van het oosten, van het westen / Van het zuden of van het noorden gezongen terwijl het pitje in de hand werd geschud; als het liedje uit was, keek men waar de punt van de pit heen wees, uit die richting kwam de ‘vrijer’ (Wsv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |