Woord: appelrillen
appelrillen , appelrillen , onbepaald werkwoord
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) = de laatste appels van de bomen halen op Allerheiligen door de jeugd Met Allerheiligen mugden de jongen appelrillen (Hijk), 1 Nov. is het appelrillen (Zwig) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |