Woord: Assen
Assen , Assen
, Veelal houdt men ’t er voor dat Assen zijn naam ontleent aan esch. Wij wagen het te denken aan het Lat. as = eenheid, een op zich zelf staand geheel, het eenig en ondeelbare iets, een ding, wezen of schepsel, dat van al het andere is onderscheiden. Hieruit werd o.a. geboren het Oostfr. assel = zode, opperhuid van den bodem, en asseltörf = turfzode, zodenturf. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
assen , asken , assen
, zich onder de asch verbergen, wegkroepen, van gloeiende kolen gezegd; dei törf ast zoo = de kool verschuilt zich al spoedig onder de asch. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
Assen , Assen , plaatsnaam
, Assen Draank, messen en vrouwlu..., det dreit altied op Assen uut op de gevangenis in Assen (ui) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |