Woord: baggelschop
baggelschop , baggelschup , de
, (veend.) = schop, gebruikt om a. de specie in de bak of daarbuiten te verspreiden of vlak te maken b. om de veenspecie mee in de kruiwagen te gooien c. om het veen in stukken te steken en in de machine te gooien (Eri) of uit het water te halen (Rui) d. om de veenspecie, die op het veld werd gespoten in goede richting te leiden tot het pand vol was (Coe) Een baggelschuppe was een holten schep mit opstaonde leren klep (Bco), Met de baggelschup schepte hij het veen oet de praom (Eel), zie ook bèzelschop Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |