Woord: bakkebaard
bakkebaard , bakkebaord , mannelijk
, bakkebaard Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
bakkebaard , bokkebaretje
, bakkebaardje Bron: Feelders, Paul (1991), ‘Van gistkladder en ouwetijer. Iets over het Schiedamse dialect’, in: Scyedam, het blad van de historische vereniging 17, 4-12 |
bakkebaard , bakkebaord , bakbaord
, Ook bakbaord (Midden-Drenthe, naast bakkebaord) = bakkebaard Het wordt al wat, hij haf al een bakkebeurdken (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bakkebaard , bakkeböörd , bakkebaord
, (Kampen) bakkebaard. Ook: bakkebaord (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bakkebaard , bakkebaord , zelfstandig naamwoord
, de; bakkebaard Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |