Woord: baldadigheid
baldadigheid , baldaodigheid , de
, baldadigheid Alles was vernield, zuver oet baldaodigheid (Schl) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
baldadigheid , baldaodighied , zelfstandig naamwoord
, de; baldadigheid Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
baldadigheid , baldaodeghei , zelfstandig naamwoord
, baldadigheid; Kees & Bart (krantenrubriek 1922-193?): baldaodeghei Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |