Woord: bamzaaien
bamzaaien , bamzaaien , onbepaald werkwoord
, bamzaaien Ze zaten in de train wat mit ’nkander te bamzaaien (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bamzaaien , bamzaoie , werkwoord
, bamzaoi, bamzaoide, gebamzaoid , handjeraden (waarbij de deelnemers nul tot drie lucifers, bonen of iets dergelijks in de hand nemen en dan het totale aantal moeten raden) Ook bôôñtjiekippe, omsteeke Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
bamzaaien , bamzèèje
, opjutten, bluffen, bamzaaien Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |