Woord: banden
banden , [binden] , banden
, binden, inzonderheid het gemaaide tot schooven binden, van een band voorzien. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
banden , banden , werkwoord
, (dva) = schoven van band voorzien Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
banden , bane-
, banden-, zie ook baande- Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |