Woord: barstensvol
barstensvol , bartvol , (bijvoeglijk naamwoord)
, Ook bartbartvol en bart-en-bartvol. Alleen in verbinding met zijn. Tot barstens toe vol, propvol. || Het pakhuis is bartvolt. Hij kon temet niet door de mensen heenkommen op de Dam: ’t was er bart-en-bartvol. Ik zal die schoenen er maar niet in doen; de koffer is toch al bartvol. Je kon gien plaats meer krijgen in de kerk; ’t was alles bartbartvol. Men zegt ook: stikvol en bartvol. – Zie bart. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
barstensvol , barstensvol , barstendvol, barstenvol, barstendevol, barstensevo
, Ook barstendvol, barstenvol, barstendevol (Kop van Drenthe), barstensevol, baarstvol (Zuidwest-Drenthe, zuid), baarstvol (Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord) = overvol Wat was daor gisteraovend een volk, het was der barstensvol (Koe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
barstensvol , borstesvol , bijvoeglijk naamwoord
, stampvol Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
barstensvol , berstensvoül , bëstensvoül , bijvoeglijk naamwoord
, barstensvol , VB: Greunte en fruet zitte berstensvoül vitamine.; bëstensvoül Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |