Woord: bedankje
bedankje , bedankje , bedanktje
, (zelfstandig naamwoord); da’s wel ’n bedankje weerd; ik kwam mit ’n bedankje vrei; ie kennen mit ’n bedankje volstoan = men eischt daarvoor geene belooning. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bedankje , bedankies , zelfstandig naamwoord meervoud
, in de zegswijze breng je bedankies maar op ’t kerkhof, ik heb je bedankjes niet nodig. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
bedankje , bedankien , het
, bedankies , Var. als bij danken = 1. dankbetuiging Bedaankies hangt de lucht vol van (Flu), Met bedankies heb ik de zolder vol liggen (Dro), Er kun nog gien bedaankie of (Eli) 2. afzegging Wij hadden een domnee beropen, maor wij hebt een bedaankie had (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bedankje , bedânkien,
, bedankje. Hie kreeg ’n bedânkien, umdât hie zo goed op epas had. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
bedankje , bedaankien , zelfstandig naamwoord
, et 1. dankbetuiging 2. beleefde weigering, afwijzing Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bedankje , bedénske , zelfstandig naamwoord onzijdig
, bedénskes , - , bedankje Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |