Woord: beding
beding , bedengst , zelfstandig naamwoord ’t
, in de zegswijze in gien bedengst, onder geen beding. Vgl. Fries bitingst. Mogelijk konden de vormen bedenk en bedengst ontstaan onder invloed van de zegswijze geen denken aan. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
beding , beding , onzijdig
, beding. Ónger gei beding: onder geen voorwaarde. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
beding , beding , het
, bedingen , voorwaarde Ie mugt dooun, waj wilt, maor ik wil under gien beding in het bestuur (Gas), Het gaait deur, zunder beding (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beding , bedingst , beding , zelfstandig naamwoord
, et, de; beding, voorwaarde Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |