Woord: bedonderd
bedonderd , bedonderd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. beroerd Hij zaag er bedonderd uut (Dwi) 2. beduusd, beteuterd Wat keek e bedonderd, doe a’k hum dat zee (Coe) 3. gek Bi’j bedonderd, dat doe ik niet (Dwij) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |