Woord: beduimelen
beduimelen , beduimelen , (transitief werkwoord)
, bevingeren, met de duimen bevlekken, iets b.v. een meubelstuk met vochtige vingers aanraken. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
beduimelen , bedoemeln , bedumeln
, Ook bedumeln (Zuidoost-Drenthe) = beduimelen Wel hef dat boek nou almaol weer bedoemeld? (Odo), Zij fisselt net zo lang tot de ruten helemaol bedumeld zint (Coe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beduimelen , bedoemele , werkwoord
, bedoemeltj, bedoemeldje, bedoemeldj , vingerafdrukken op een voorwerp achterlaten; ein bedoemeldje foto – een foto vol met vingerafdrukken Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
beduimelen , bedoe~mele
, bedoe~melde – bedoe~meld , beduimelen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |