Woord: beëmen
beëmen , [besproeien, bevloeien] , beëemen
, besproeien, bevloeien, vooral het voorjaars onderwater zetten van hooiland. Van: ae, au, a, Oudfr. â, AS. aha, Ouds. aha, OudNoorsch â, Zw. oe, OHD. aha, MHD. ahe, Goth. ahva, Lat. aqua, Fransch eau. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
beëmen , beëmen , zwak werkwoord, overgankelijk
, (wp, dva) = besproeien, inz. het onder water laten lopen van hooilanden Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |