Woord: beethebben
beethebben , beethebben , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. vasthebben De hond har hum beet (Wei) 2. beethebben Ik har beet van een grönteltien bij het hengelen (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beethebben , beethebben , biethebben , werkwoord
, 1. vastgepakt hebbend 2. ertussen nemen, te grazen nemen 3. beethebben, vis aan de haak hebben 4. een positieve reactie krijgen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |