Woord: aflichten
aflichten , oflichten
, (klemtoon op: lich) = ten einde toe lichten, bv. van eene straat door één lantaarn; dei lanteern kan ’t lang nijt oflichten, ’t èn is veul te lank. Zie: ofrekken. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aflichten , aafluchte
, luchde aaf, haet of is aafgeluch , aflichten. Luch daen houk ouch ’ns aaf: laat de lichtbak ook eens over die hoek gaan.; aftillen Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aflichten , oflichten , onbepaald werkwoord
, (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën) = het afgraven van blauwveen bij het baggeren, voordat men bij de diepere lagen kon komen, ook de baggerput oflichten (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aflichten , oflochten , werkwoord
, met een lantaarn de laatste rondgang door de boerderij maken voor het naar bed gaan, vooral: om het vee te inspecteren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aflichten , oflichten , werkwoord
, 1. aflichten 2. wegnemen van grond: onder een andere laag vandaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |