Woord: al in een
al in een , al in ijn , al ien ain, al in ein
, (al in een) voor: zonder ophouden, gestadig; zij zong al in ijn deur. In Rein. de Vos (Jonckbloet, r. 1255) komt voor: iemand die wel meneghen slach, al in een had ontvangen, dus in de zin van: aanhoudend, voortdurend. Bij Kil. = al-en-een, voortdurend, enz. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
al in een , allenèi
, allemaal. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |