Woord: bodde
bodde , [nors persoon] , bode , (mannelijk)
, norsch mensch. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
bodde , bodde
, zoo erm wie bodde, straatarm. Dat is ouch mer bodde: dat is minder volk; slechte kwaliteit van wollen weefsel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bodde , bodde , borre
, bodden , (Kop van Drenthe). Ook borre = rechthoekige bak op twee balken voor transport van gier. Ook als voertuig bij ijs en gladde wegen As het ’s winters glad was, gong het volk wel in een bodde met een peerd er veur naor stad (Eel), Hij was an het iermennen met een borre (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |