Woord: bootje
bootje , boôtje , zelfstandig naamwoord ’t
, Ook: gouden of zilveren sluiting, bezet met edelstenen (verouderd). Het bootje bevond zich tussen de twee zijstukjes van een (bloed)koralen halsketting, vlak onder de kin. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
bootje , beutje , onzijdig
, beutjes , klomp (met een hoge kap). Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
bootje , boties , meervoud
, benaming voor bep. schoenen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |