Woord: botervat
botervat , bottervat
, botervat. Zegswijs: mit ’t gad (of: mit zien achterste) in ’t bottervat vallen = een goed heenkomen vinden, bv. door een rijk huwelijk te doen; Friesch: Hja falt mei ’t gat yn ’e bûter (van een meisje dat een rijk huwelijk doet). Oostfriesch mit de maars in ’t bottervat to sitten kamen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
botervat , bootervaat , onzijdig
, bootervaater , bootervaetje , vat met roterend schoepenwiel voor het karnen van boter (voorloper der centrifuge). Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
botervat , bottervat , bottertun
, Ook bottertun (Midden-Drenthe) = 1. botervaatje, waarmee men o.a. boter naar de markt bracht Job Evers was kuper en meuk vrogger bottertunnegies (Bei) 2. botervat in zuivelfabriek Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
botervat , bottervat , zelfstandig naamwoord
, et; botervat, vaatje waarin boter werd bewaard en vervoerd Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
botervat , boëterväot , zelfstandig naamwoord onzijdig
, boëterväoter , boëtervëtsje , karnton Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
botervat , [botervat ] , bóttervaat , (vrouwelijk)
, botervat voor het bewaren van roomboter Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |