Woord: brijen
brijen , brijen
, tot brij worden; de gört wil niet brijen. Bij aanhoudenden regen wordt de weg gezegd te brijen, als het zand als tot brij is geworden. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
brijen , brieë
, briede, haet of is gebriet , prakken, fijnmaken van eten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
brijen , brijen , braaien
, Ook braaien (Kop van Drenthe) = tot brij worden (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe) Die èerappels brijt, dat bint ofkaokers (Hol), De weg brijt, het is een brijpot is een modderprut (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |