Woord: broodjager
broodjager , broodjoager
, in geschrifte broodjager; iemand die het jachtbedrijf uitoefent om den broode. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
broodjager , broodjääger , mannelijk
, beroepsjager Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
broodjager , brootjaeger , mannelijk
, brootjaegesj , broodjager, jager, die de jacht als beroep uitoefent; iemand, die graag en veel brood eet. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
broodjager , broodjager , de
, iem. die jaagt voor zijn levensonderhoud Die giet veur de aordigheid op jacht, mor dende is een broodjager (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
broodjager , broodjaeger , zelfstandig naamwoord
, de; broodjager Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
broodjager , [iemand die alles met winst verkoopt] , broeadjager , (mannelijk)
, iemand die alles met winst verkoopt Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |