Woord: daggeld
daggeld , daggeld
, geld dat de getuigen van den rechter ontvangen, ook: getuigengeld Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
daggeld , daggeld , onzijdig
, dagloon Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
daggeld , daachgeljt , onzijdig
, daachgeljer , dagloon. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
daggeld , daggéld
, kost , Ne pestóór hi z'n daggéld al verdiend vur d’n urste koffie. Een pastoor heeft zijn kost al verdiend voor de eerste koffie. Al voor de koffie ‘s morgens heeft de pastoor zijn kostje verdiend. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
daggeld , [dagloon] , daaggeldj
, dagloon, zie ook daagloean Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |