Woord: danser
danser , densert , mannelijk
, densesj , denserke , danser. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
danser , daanser , danser
, daansers , Ook danser (Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniƫn) = danser Hie is een goeie daanser, hie kan mooi daansen (Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
danser , daanser , zelfstandig naamwoord
, de; danser Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
danser , daanser , zelfstandig naamwoord
, danser; WBD daanser (II:1069.) - danser: grote trede v.d. jacquardmachine Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |