Woord: daveren
daveren , daavere
, daaverde, haet gedaavert , daveren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
daveren , davern , daovern, daevern
, (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook daovern (Noord-Drenthe), daevern (Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. daveren Het schot daverde oet het geweer (Emm), IJ zulden der dol van worden, het davert je deur de oren hen (Sle), Hie lög dat het zo davert (Oos) 2. snel gaan Dat peerd daovert er over (Vtm), IJ kunt de rötten over de zolder heuren daovern (Eex), Zij daevern over de diek (Smi) 3. snel werkzaamheden verrichten Wij moet er gauw even deur davern snel het werk afmaken (Bor), Hie davert deur het wark hen (Wes) 4. zwetsen (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Hij daverde der maar wat op lös, wat een daverzak, ...daverkonte (Bro) 5. treuzelen (wb:Koe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
daveren , daveren
, daveren Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
daveren , daeveren , werkwoord
, 1. hard en daverend, dreunend lopen of rijden 2. daverend, dreunend klinken 3. met veel lawaai weglopen 4. ergens snel doorheen gaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
daveren , däovere , werkwoord
, däoverde, gedäoverd , daveren , VB: 't Hoés däoverde wie de zjoeren ôto langs goûng. Zw: 'r Sjtuut op de kuerf dat d'n hyngel däovert: hij maakt een zeer duideljke toespeling. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
daveren , daovere , werkwoord
, beven (Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |